Het einde van de psychotherapie
Psycholoog en psychoanalyticus Paul Verhaeghe in Boeken
Paul Verhaeghe is klinisch psycholoog en psychoanalyticus. Hij is hoogleraar aan de Universiteit Gent. Afgelopen zondag was hij te gast in het VPRO-programma Boeken, en sprak met Wim Brands over zijn nieuwste boek, 'Het einde van de psychotherapie'.
Paul Verhaeghe schreef onder meer Tussen hysterie en vrouw (1996) en Over normaliteit en andere afwijkingen (2002), waarmee hij internationale erkenning won als Freud- en Lacankenner. Met Liefde in tijden van eenzaamheid (1998), een kritische analyse van de hedendaagse verhoudingen tussen man en vrouw, brak hij door naar een algemeen publiek. Het werd een internationale bestseller; het boek werd in acht talen vertaald. In 2009 publiceerde hij Het einde van de psychotherapie, een boek over de macht van de farmaceutische industrie en de reden waarom psychotherapie - 'praten' - een betere methode is dan domweg pillen slikken.
De theorie van Sigmund Freud is tegenwoordig niet meer zo populair, omdat algemeen wordt geloofd dat zijn ideeën geen wetenschappelijke basis hebben. Tegenwoordig ligt de nadruk op de genetische achtergrond van gedragsproblemen, die vaak wordt gepresenteerd als onweerlegbaar feit. In Het einde van de psychotherapie bewijst Paul Verhaeghe dat Freuds werk nog steeds heel waardevol en bruikbaar is en dat de genetische basis van psychologische problemen minder betrouwbaar is dan vaak wordt aangenomen.
De westerse wereld kampt met een depressie-epidemie, zoals beschreven door Trudy Dehue (eerder te zien bij Boeken). Voortbordurend op Freuds theorie over de oorzaken van depressie verklaart Verhaeghe dat deze epidemie het resultaat is van het verdwijnen van identiteit. Een vorige generatie weekte zich los van iedere soort van autoritaire inmenging met als resultaat leeglopende kerken, gebroken gezinnen en carrieremakers die zelden langer dan een paar jaar voor hetzelfde bedrijf blijven werken. Nu blijkt echter dat deze verdwenen stabiele factoren en sociale verbindingen een mens voorzien van zekerheid, bevestiging en op den duur van een identiteit. Het maakt dat je weet wie je bent ten opzichte van de ander. Depressie volgt wanneer door gebrek aan identiteit een mens zich ook niet meer zeker weet van het doel in het leven en op den duur ieder sociaal en ethisch richtingsgevoel verliest.
Verhaeghe stelt dat het gebrek aan identiteit door het verminderende aantal sociale banden heeft geresulteerd in een obsessie met het lichaam, een andere manier om een identiteit te verwerven. Kan je je immers niet vergelijken met je gezinsleden, pastoor of collega om jezelf zo te definieren, dan profileer je je door uiterlijk vertoon en seksueel gedrag. In het zoeken naar een identiteit is het eigen gender al snel een beginpunt. Door mannelijke of vrouwelijke eigenschappen extreem uit te vergroten vindt men een basis voor identiteit, maar deze blijkt minder bevrediging te geven dan een identiteit gebaseerd op sociale verbintenissen.
Deze problematiek zorgt voor een nieuw soort patienten. Waar zich vroeger patienten aandienden die een neurose of complex ontwikkelden omdat ze iedere seksuele fantasie moesten onderdrukken, is er nu een vloedgolf aan patienten die juist iedere snelle lichamelijke bevrediging aangrijpen, maar van binnen een grote leegte ervaren. Vroeger was het onderdrukken van het lichamelijk instinct een oorzaak voor problemen, nu is het gebrek aan enig andere beweegreden de oorzaak.
Het meest schrijnende aan deze nieuwe generatie patienten is dat de farmaceutische industrie gewetenloos op hun problemen inspeelt. Door ieder gevoel van eenzaamheid, verdriet, of onbehagen te labelen als ziekte wordt de oorzaak van de ellende buiten de patient gelegd. De patient is dan immers het slachtoffers van verkeerde genen, waar geen goed gesprek aan zal helpen. De oplossing staat vervolgens klaar in pilvorm.
Verhaeghe gaat zelfs zo ver te stellen dat aandoeningen zoals ADHD en PDD-NOS niet bestaan. De symptomen natuurlijk wel: drukke of verlegen kinderen zijn een feit. Het probleem ontstaat wanneer een patient niet als een persoon met een aantal eigenschappen wordt beschouwd, maar als die eigenschappen worden gefilterd tot een paar goed te classificeren afkortingen. Diagnose van zo'n soort aandoening gebeurt meestal met behulp van de DSM, een diagnostisch handboek dat niet, zoals men zou verwachten, samengesteld werd door onafhankelijke wetenschappers maar eerder een allegaartje van meningen is. De samensteller is de Amerikaanse Psychiatrische Associatie, een belangenvereniging die ooit zelfs met een stemming besloot of homoseksualiteit al dan niet een categorie moest worden. Zo worden ook te pas en te onpas aandoeningen toegevoegd, tot grote vreugde van de farmaceutische industrie. Zo kan er bijvoorbeeld weer een nieuwe pil in de markt worden gezet tegen een abnormaal lange rouwperiode. De DSM valt dus moeilijk wetenschappelijk te noemen, en blijkt in de praktijk al helemaal niet bij te dragen aan een structurele oplossing.
Verhaeghes voorstel om terug te keren naar een psychologische methode biedt een geruststelling. Hoewel de oplossing niet meer in een pilletje te vinden is, legt het de nadruk op een menselijker manier van omgaan met psychologische problemen. Niet langer regeren de zogenaamde allesbepalende genen en het wordt weer mogelijk jezelf te veranderen. Hoewel de psychiater ook niet almachtig is, kan deze in ieder geval wel helpen om van psychiatrisch ongelukkig te veranderen in 'gewoon ongelukkig'.
Bron:
Noorderlicht
Hmm k ben het niet helemaal eens met zn formuleringen, maar ik kan me wel vinden in meer depressies door grotere vrijheden.